Het woord ‘waardigheid’ gebruik je niet vaak. Het is een wat gedateerd woord, voor in boeken en chique toespraken, niet voor bij je dagelijkse keukentafelgesprek thuis. Mensonwaardige zorg daarentegen wel. We halen ‘waardigheid’ er meestal bij als het om een appèl gaat, een aanklacht of waarschuwing als er wat aan de hand is.
Filosofisch uitstapje
Maar wat is waardigheid? Een kort filosofisch uitstapje. ‘Waardigheid’ heeft twee grondbetekenissen. De eerste is universeel geldig: alle mensen hebben menselijke waardigheid. Sinds Kant is het voornaamste argument daarvoor dat de mens als enige een rede en moreel besef heeft. Daarvóór - en voor veel mensen nog steeds - was de opvatting dat God de mens naar zijn evenbeeld geschapen heeft een belangrijk argument voor universele menselijke waardigheid.
De tweede betekenis wordt door de Zweedse filosoof Lennart Nordenfeldt ‘waardigheid van identiteit’ genoemd. Deze komt tot stand in een sociale interactie: je hebt een eigen identiteit, die zich vormt in de omgang met andere mensen. Beide soorten waardigheid zijn belangrijk: de eerste is voor iedereen gelijk, de tweede voor iedereen verschillend.
Na de Tweede Wereldoorlog werd ‘waardigheid’ één van de grondslagen in de Universele Verklaring van de Rechten van de mens (1948). Tegelijkertijd kwam het begrip in tal van grondwetten en beroepscodes van zorgberoepen. Niet moeilijk te bedenken waarom dat juist na de verschrikkingen van WOII gebeurde.

Huppakee
Maar op welke manier speelt dit grote begrip nu in het debat over de zorg? In het verlengde van de denklijn van na WOII kunnen we stellen dat universele menselijke waardigheid altijd geldt. Dat geldt ook als iemands verstandelijke vermogens beperkt of misschien wel afwezig zijn, bijvoorbeeld bij mensen met dementie, verstandelijke beperkingen en ernstige psychiatrische problemen.
Onder het appèl voor waardigheid zit naar mijn idee maatschappelijke ongerustheid over dit uitgangspunt. De discussies rond het ‘Huppakee’-levenseinde of de niet invasieve prenatale test op down en andere aandoeningen weerspiegelen deze ongerustheid. Wat is de waarde en waardigheid van iemand, bij wie de verstandelijke vermogens ‘anders’ zijn?
Maar er is in het pleidooi van de staatssecretaris ook een appèl voor waardigheid van identiteit. Door wet- en regelgeving, werkdruk en overmatige professionele eisen, dreigen individualiteit en persoonsgerichte zorg in het gedrag te komen. Daar maakt Van Rijn zich zorgen over.
Relatiegerichte zorg
Een pleidooi voor ‘relatiegerichte’ zorg zou daarbij passen. Deze stroming pleit ervoor in de zorgrelatie meer een gezicht te geven aan de cliënt en hulpverlener als persoon met bijbehorende emoties, in wederkerigheid en oprechtheid.
Volgens de Britse hoogleraar gerontologische verpleging, Mike Nolan, gaat het daarbij om veiligheid (fysiek, psychisch, existentieel), het gevoel erbij te horen, betekenisvolle relaties, persoonlijk waardevolle doelen, zinvolle activiteiten en van betekenis zijn. Dat je er dus toe doet voor een ander. Op dat moment komen waardigheid en liefdevolle zorg echt samen.
Liefdevolle zorg verdient hoofdprijs
Wat moet overheidsbeleid daarmee? Beleid kan en moet universele menselijke waardigheid veilig stellen. Waardigheid in de zin van liefdevolle zorg is echter niet in beleid te vatten, laat staan af te dwingen. Liefde is van de mensen om wie het gaat. Dat moet je niet willen reguleren. Je kunt er als overheid wel voorwaarden voor creëren en belemmeringen opheffen. Een derde brief over (de) Wlz, als ‘Waardige liefdevolle zorg’, lijkt me toch de moeite waard.
Als ik staatssecretaris was zou ik niet beleidsmedewerkers vragen de brief te schrijven, maar professionele en niet professionele zorgverleners en (potentiële) cliënten daartoe uitnodigen en daarvoor een prijs uitloven. Waardige liefdevolle zorg verdient immers een hoofdprijs!